Loopbaancompetenties

Wat hebben leerlingen nodig om goede loopbaankeuzes te kunnen maken? Met behulp van de vijf loopbaancompetenties zijn ze in staat al lerend en werkend hun loopbaan zelf te sturen.

Vijf loopbaancompetenties:

  • Kwaliteitenreflectie: wie ben ik, wat kan ik?
  • Motievenreflectie: wat wil ik, wat drijft mij?
  • Werkexploratie: welk soort werk past bij mij?
  • Loopbaansturing: wat wil ik worden?
  • Netwerken: wie kan mij daarbij helpen?

LOB-activiteiten

Elke school bedenkt en organiseert LOB-activiteiten, waarbij bewust of onbewust aan deze competenties wordt gewerkt. Breng ze zo goed mogelijk in kaart. Denk bijvoorbeeld aan: beroepsoriënterende stages, maatschappelijke stages, het sectorwerkstuk, excursies naar bedrijven, een sollicitatiebrief schrijven bij Nederlands etc. Bedenk wat er nog ontbreekt aan deze activiteiten om loopbaanoriëntatie en groei te stimuleren. Misschien is het een idee oud-leerlingen uit te nodigen als vraagbaak of rolmodel? Of social media in te zetten bij gericht leren netwerken?

Indicatoren

Als alle LOB-activiteiten in kaart zijn gebracht, koppel ze dan aan de ‘indicatoren’ (zie hieronder). Deze indicatoren zeggen in feite wat een leerling kan als hij/zij deze competenties beheerst.

Loopbaanreflectiegesprekken

Wanneer leerlingen worden gestimuleerd over zichzelf en hun toekomstbeeld na te denken, zijn ze beter in staat goede keuzes te maken en actief met hun loopbaan bezig te zijn. Met behulp van loopbaanreflectiegesprekken worden leerlingen ‘eigenaar’ van hun loopbaan. Kijk voor meer informatie in de LOBBOX.

Bron

Deze informatie is gebaseerd op het onderzoek ‘Over leerloopbanen en loopbaanleren, loopbaancompetenties in het (v)mbo’ van M.Meijers, M. Kuijpers en J. Bakker (2006).

 

Loopbaancompetenties

Indicatoren

 Kwaliteitenreflectie

  • Ik weet waar ik goed en minder goed in ben
  • Ik weet welke kwaliteiten ik kan inzetten voor het beroep dat ik gekozen heb
  • Ik kan de ontwikkeling van mijn beroepscompetenties en mijn talenten in verband brengen met eerdere ervaringen in mijn leven en met beelden/inzichten over mijn toekomstige studie- en arbeidsloopbaan, levensloop

Motievenreflectie

  • Ik kan aangeven wat ik leuk en interessant vind aan mijn opleiding
  • Ik weet wat mijn werkwaarden zijn
  • Ik kan verband leggen tussen eerdere ervaringen in mijn leven en mijn waarden
  • Ik kan verband leggen tussen beroepsdilemma’s en mijn waarden

Werkexploratie

  • Ik heb een beeld van de inhoud van het werk waarvoor ik leer
  • Ik weet welke beroepscompetenties nodig zijn in het werk waarvoor ik leer
  • Ik weet welke leeractiviteiten ik moet ondernemen om die beroepscompetenties te kunnen ontwikkelen
  • Ik kan de organisatiecultuur van een bedrijf onderzoeken
  • Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in het werkveld
  • Ik kan ontwikkelingen en cultuur in verband brengen met mijn kwaliteiten en motieven
  • Ik weet wat de actuele beroepsdilemma’s zijn in het werk waarvoor ik leer

Loopbaansturing

  • Ik kan doelen stellen voor mijn studieloopbaan
  • Ik baseer keuzes in mijn leerproces op mijn kwaliteiten en waarden, en op mijn toekomstwensen
  • Ik organiseer de begeleiding die ik nodig heb om mijn leerproces te sturen
  • Ik stem mijn mogelijkheden en (ontwikkel)wensen af op de specifieke situatie van de stage/werkorganisatie en/of arbeidsmarkt
  • Ik toon mijn kwaliteiten en motieven in werk, stage en op de arbeidsmarkt

Netwerken

  • Ik beschik over een netwerk van mensen die mij kunnen helpen bij mijn (studie)keuze
  • Ik onderhoud mijn netwerk en breid het uit
  • Ik kan iets betekenen voor mensen in mijn netwerk